Laat de feministen eens een kat een kat noemen

Acht vrouwen, actief binnen diverse organisaties, reageren op de uitspraak van Vincent Van Quickenborne over thuisblijvende vrouwen.

De ondertekenaars: Els Flour, bestuurslid Furia; Ida Dequeecker, kernlid BOEH!; Nina Henkens, coördinator Kif Kif vzw; Isa Verlaenen, nationaal verantwoordelijke Rebelle; Meron Knikman, voorzitter vrouwenraad; Sarah De Coster, expert gender en diversiteit Femma; Sarah Scheepers, coördinator Ella vzw; Heleen Struyven, Crisiscabinet Kinderopvang.

Als een toppoliticus de aandrang voelt om ‘een kat een kat te noemen’ kan je al vermoeden dat er een racistische oprisping volgt. Vincent Van Quickenborne (Open Vld) is hierop geen uitzondering. In een interview in Humo (en De Morgen, 14/8) toont hij in negen zinnetjes zo’n minachting voor vrouwen en het opvoeden van kinderen en spreekt hij zo stigmatiserend over vrouwen (en mannen) met migratieroots dat een feministisch antwoord niet kan uitblijven.

Kern van zijn betoog: huismoeders met een werkloosheidsuitkering moeten worden geactiveerd door een deel van hun uitkering af te nemen, en dat geldt met name voor huismoeders “van allochtone afkomst”. Het is te zeggen: aangezien de overgrote meerderheid van de huismoeders geen enkele uitkering ontvangt, wil hij de werkloosheidsuitkering van hun partners aanpakken. Huismoeders van allochtone afkomst hebben - het spreekt blijkbaar voor zich - een werkloze man. Een langdurig werkloze man zelfs, want de manier waarop Van Quickenborne wil snoeien in de uitkeringen, kan alleen bij wie langdurig werkloos is.

Om te verklaren waarom deze groep vrouwen weinig tewerkgesteld is, laat hij pro forma even het woord ‘racisme’ vallen, meteen gevolgd door het riedeltje van de ‘twee culturen’. Volgens Van Quickenborne hebben wij “hier” de “vrouw-aan-de-haardcultuur” (jazeker, het kostwinnersmodel was/is geen beleid, maar een cultuur) al lang achter ons gelaten en wordt het hoog tijd dat vrouwen van een andere cultuur dat ook eens gaan doen. Zij vormen immers de meerderheid van de thuisblijvende moeders voor wie hun partners “een hogere werkloosheidsuitkering krijgen”, zo vervolgt hij. Het woord profiteurs valt net niet, maar goede verstaanders hoeven geen expliciete uitspraken: de suggestie is dat vrouwen met migratieroots niet willen werken én dat zij en hun echtgenoten daar nog voor worden beloond ook. Beleefd en beschaafd gebracht racisme vreet de samenleving misschien meer aan dan de grofgebekte variant.

Plaats van zorg

Om zijn verhaal te normaliseren, orakelt Van Quickenborne dat vrouwen thuis mogen blijven voor hun kinderen maar “niet op kosten van de maatschappij”. Nog los van het feit dat 92 procent van deze vrouwen geen enkel vervangingsinkomen ontvangt, zegt dit veel over zijn visie op de rol van vrouwen en de plaats van zorg in de samenleving. De minister lijkt ervan uit te gaan dat de zorg voor kinderen een vrouwenzaak is. De druk die vrouwen ervaren door de combinatie van zorg en werk is zeker niet zijn probleem. Dat die druk des te zwaarder weegt voor vrouwen die deeltijds en met onmogelijke uurroosters werken aan heel lage lonen, in allesbehalve riante werkomstandigheden, is dat al evenmin. Dat dit soort werk heel vaak weggelegd is voor vrouwen van kleur ook niet. Laat staan dat hij zou beseffen dat sociale omstandigheden de keuzes bepalen die vrouwen maken en hoe verscheurend die zijn, met name voor alleenstaande moeders.

En wat kan hem die dubbele dagtaak schelen, vermits in zijn ogen zorg voor kinderen niet alleen een pure privézaak is, maar in wezen ook geen werk. En dat lezen we net na de coronacrisis, die ons zo duidelijk heeft gemaakt dat zorgend werk (en alle reproductieve werk), te beginnen met de zorg voor kinderen maar ook de zorg voor de samenleving, het begin en het einddoel is van samenleven en niet het afromen van winsten, gegenereerd door de loonarbeid van al diegenen die “de kost moeten verdienen”.

Als Van Quickenborne zich in volle structurele crisis van de kinderopvang laat ontvallen: “laat hen in de kinderopvang werken, dan kunnen ze hun eigen kinderen meenemen”, is dat tegelijk een racistische sneer én een ontkenning van zowel de ernst van de situatie in de kinderopvang als van de complexiteit van de puzzel die gezinnen dagelijks moeten leggen.

Van een minister verwachten wij beter. Laten wij eens “een kat een kat noemen”. Feministen komen op voor het recht op werk, omdat het een zekere zelfstandigheid en een zekere graad van zelfbeschikking kan verzekeren. Maar feministen weten ook dat betaald werk in onze maatschappij zeker niet de hemel op aarde verzekert. Vaak integendeel. Weinigen kunnen zich de luxe permitteren om echt te kunnen kiezen welk werk ze aanvaarden en hoe ze de combinatie zorg/werk organiseren. Velen vinden gewoon geen betaald werk. In laatste instantie komt de gezinszorg nog steeds op de schouders van vrouwen terecht. Gratis! Vrouwen verplichten om buitenshuis te gaan werken op straffe van de vermindering van de uitkering van hun partner, betekent niet alleen vrouwen straffen voor structurele scheeftrekkingen in de samenleving maar ook de structureel seksistische, racistische en sociale ongelijkheid vergroten.

Dit opiniestuk verscheen op 18/08/2023 in De Morgen.

Ondertekenaars

  • Els Flour, bestuurslid Furia
  • Ida Dequeecker, kernlid BOEH!
  • Nina Henkens, coördinator Kif Kif vzw
  • Isa Verlaenen, nationaal verantwoordelijke Rebelle
  • Meron Knikman, voorzitter vrouwenraad
  • Sarah De Coster, expert gender en diversiteit Femma
  • Sarah Scheepers, coördinator Ella vzw
  • Heleen Struyven, Crisiscabinet Kinderopvang

Privacy Policy