Begin jaren 2000 zongen we het massaal mee met Shaggy:
“She caught me on the counter – It wasn’t me;
I even had her in the shower – It wasn’t me;
She even caught me on camera – It wasn’t me.”
Vijfentwintig jaar later lijken we het nog steeds te neuriën.
Op 24 maart bracht Humo een opmerkelijk verhaal: in een nieuwe, autobiografische roman beschrijft een voormalige doctoraatsstudente in detail hoe ze seksueel grensoverschrijdend gedrag onderging van haar promotor. Hilde Van Liefferinge wil met haar boek het #MeToo-debat aan de universiteit openbreken. Ze wil anderen aanmoedigen om te spreken.
De scène die Humo beschrijft, gaat als volgt: “Alleen in een gang geeft de promotor haar een knuffel ‘om haar te troosten’ omdat ze een scheiding doormaakt. Wat begint als een omhelzing, duurt ongemakkelijk lang en verandert in een houdgreep, die overgaat in verregaande ongewenste intimiteiten. De assistente is al volledig van slag wanneer hij haar vraagt of zij akkoord gaat met wat er gebeurt. Ze stamelt van wel, waarna hij nog verdergaat.”
Of hier echt sprake is van instemming, lijkt op z’n minst twijfelachtig. Het klinkt eerder als een toegeven. Alleen daarover al valt een boek te schrijven. Maar wat mij hier vooral treft, is de bijna reflexmatige reactie van de tegenpartij: “Zijn reputatie wordt op een verregaande en onaanvaardbare manier beschadigd. Wij ondernemen juridische stappen tegen het boek. Dit is eerroof. Het debat moet gevoerd worden waar het thuishoort: in de rechtbank.” It wasn’t me.
Daarbij wordt benadrukt dat de auteur “veertien jaar geleden geen klacht indiende. Anders hadden deze beschuldigingen behandeld kunnen worden op basis van reële en niet verzonnen bewijzen, voor een onpartijdige rechter – niet via de publieke opinie.” It wasn’t me.
Het blijft verbazen hoe vaak de tijdsduur – het zwijgen – wordt ingeroepen als argument. Alsof het vreemd is dat slachtoffers niet meteen naar buiten komen. Alsof we nog steeds niet begrijpen wat het betekent om de stilte te doorbreken. Kijk naar de zaak van Bart De Pauw. Hoe er gesproken wordt over mensen die eindelijk spreken. Stille slachtoffers storen niemand. Maar ze weten donders goed wat hen te wachten staat als ze spreken. Het vergt moed – immense moed – om dat toch te doen.
In dit geval blijkt bovendien dat: “Over een periode van vijftien jaar zijn meerdere meldingen gedaan tegen de professor: over intimidatie, machtsmisbruik, fysiek grensoverschrijdend gedrag, plagiaat, manipulatie van examenresultaten, gebrekkig promotorschap en vernederende uitspraken. Minstens vijf medewerkers uit zijn onderzoeksgroep trokken met klachten naar de vertrouwenspersoon van de UGent.”
Kortom: waar rook is... It wasn’t me?
Toch lijkt niemand ooit te zeggen: “Sorry. It was me. Wat kan ik doen om te helpen? Om het beter te maken?” De standaardreactie blijft: “It wasn’t me.”
En daar is het rookgordijn. Maar dan rijst de vraag: als het woord tegen woord is, waarom verliest het slachtoffer dan altijd?
In haar indrukwekkende boek over grensoverschrijdend gedrag legt Kate Harding de vinger op de wonde: het is een duivelse truc geweest om de gemiddelde, niet-criminele toeschouwer zich te laten identificeren met de beschuldigde in plaats van met degene die aangifte doet. Het juridische systeem draagt daartoe bij. Het vermoeden van onschuld is terecht een recht van de beklaagde. Maar we lijken het collectief te herinterpreteren als een morele plicht: als een man niet is veroordeeld voor verkrachting, moeten we aannemen dat hij onschuldig is. Punt. Maar dat betekent dus ook: automatisch het voordeel van de twijfel geven aan de beklaagde, is automatisch het ontzeggen van datzelfde voordeel aan de klager. En zo klinkt het nog steeds. It wasn’t me.
Dit stuk is geschreven door Dries Dulsster en Sofie De Graeve. Dries Dulsster is klinisch psycholoog en psychotherapeut. Daarnaast is hij onderwijsbegeleider aan de UGent aan de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, waar hij Genderstudies en Seksuologie doceert. Sofie De Graeve is beleidsmedewerker bij Furia vzw.